Beata Bruggeman-Sekowska
75 jaar geleden ondergingen de Baltische naties een van de verschrikkelijkste perioden uit het Sovjet-tijdperk. In een doelgerichte poging het verzet te breken en controle te verkrijgen over de bezette gebieden, orkestreerde de Sovjet-Unie de grootste massa-deportatie in de regio. Beginnend op 25 maart 1949 werden vele duizenden individuen – meer dan 70% van hen vrouwen of kinderen tot aan 16 jaar – uit hun huizen gehaald en in veewagens naar veraf gelegen, onbewoonbare gebieden in Siberië gedeporteerd.
Een wreed onderdrukkingsmechanisme
De operatie, bekend geworden onder de codenaam Operatie Priboi, was de grootste massadeportatie die het stalinistische regime in de Baltische staten heeft ondernomen. Tussen 25 en 28 maart werden meer dan 90.000 Esten, Letten en Litouwers, tot “staatsvijanden” bestempeld, verbannen naar dwangverblijven in het harde Siberische landschap.
De operatie werd voorgesteld als onderdeel van de campagne tot “dekoelakisatie” [d.i. het met geweld beëindigen van de particuliere boerenstand]. Het primaire doel was de collectivisatie te bespoedigen en de steun aan de Bosbroeders te ondermijnen, dat was een gewapende verzetsbeweging die streed tegen de Sovjet-bezetters. Eind 1949 waren al 93% van de Letse en 80% van de Estse boerderijen gecollectiviseerd. Litouwen bleef daarbij achter, wat een volgende golf van deportaties in 1951 teweeg bracht onder de naam Operatie Osen.
Trauma en lijden
De bedoeling van de deportaties was dat ze permanent zouden zijn. Gedeporteerde individuen hadden geen recht naar huis terug te keren. Pogingen te ontsnappen werden bestraft met 20 jaar harde dwangarbeid. De Sovjet-autoriteiten stelden 138 nieuwe kommandatoeren in om de gedeporteerden in de gaten te houden, hun correspondentie te censureren en ontsnappingen te voorkomen. Gedeporteerden mochten niet buiten een beperkt gebied komen en waren verplicht zich elke maand te melden bij lokale MVD-commandanten [de MVD was een voorloper van de KGB].
De levensomstandigheden waren verschrikkelijk. Vanwege enorme tekorten aan huizen moesten de gedeporteerden verblijven in barrakken, boerderijschuren of lemen hutjes, of als huurders in overvolle lokale huizen. Eind 1950 waren 4.123 gedeporteerden – waaronder 2.080 kinderen – onder de vreselijke omstandigheden bezweken. Ondanks die omstandigheden werden er overigens ook 903 kinderen in ballingschap geboren.
Erkenning en repercussies
De behandeling van de gedeporteerden door het Sovjet-regime toont een gecalculeerde onverschilligheid ten aanzien van menselijk lijden. Op 18 mei 1949 rapporteerde de minister van Binnenlandse Zaken, Sergej Kroeglov, aan Stalin dat er zich onder de gedeporteerden 2.850 alleenstaande ouderen, 1.785 weeskinderen en 146 gehandicapten bevonden. Een van de alleenstaande ouderen was een 95-jarige vrouw uit het district Svencionys in Litouwen.
De voltooiing van de operatie werd door de Sovjet-autoriteiten gevierd: 75 uitvoerders kregen er volgens de Pravda [de partijkrant; het belangrijkste publicatieorgaan van het Sovjet-regime] van 25 augustus 1949 de Orde van de Rode Banier voor. De volgende dag kregen nog eens 17 personen die de operatie hadden uitgevoerd de Orde van de Grote Patriottische Oorlog, wegens hun vermeende dapperheid en heldendom.
Foto: @Beata Bruggeman Sekowska, veewagens, foto genomen in Grutas Park in Litouwen
Follow Us!