Een vroege schets van de communistische heilstaat

In 1891 voorspelde Eugen Richter hoe de DDR er meer dan een halve eeuw later uit zou zien

 

Patrick van Schie

 

Karl Marx en zijn volgelingen ontleedden wel (op hun wijze) de ‘kapitalistische’ maatschappij en zij voorspelden de revolutie, maar Marx en de zijnen bleven vaag over hoe de ‘socialistische’ maatschappij van na de revolutie eruit zou zien. Een van de weinigen die daar een schets van gaf was de SPD-leider August Bebel. Zo rekende de Duitse socialistenleider uit hoeveel calorieën een arbeider nodig had, en welke voedingsstoffen de socialistische maatschappij dus per persoon zou moeten produceren. In die negentiende eeuw omvatte de SPD alle soorten Duitse marxisten; communisten en de latere sociaal-democraten zaten nog in één partij.

Bebel’s landgenoot Eugen Richter, leider van de links-liberalen in de Rijksdag, moest niets van de socialistische vergezichten hebben. In 1891 publiceerde hij de roman Sociaaldemocratische toekomstbeelden, een dystopie. Richter baseerde zich op de uitspraken van Bebel in het parlement en op diens publicatie De vrouw en het socialisme (1879). Richter verwerkte dit in zijn boek waarin hij het socialistische gelijkheidsideaal in al zijn consequenties doortrok. Het resultaat was de schets van een samenleving die op onderdelen een verbluffende gelijkenis vertoonde met de DDR, de communistische ‘heilstaat’ die meer dan een halve eeuw later op Duitse bodem zou ontstaan.

Niet alles was conform de latere werkelijkheid. In de roman van Richter waren de socialisten na een verkiezingsoverwinning aan de macht gekomen, niet met geweld door een buitenlandse mogendheid (de Sovjet-Unie) aan het land opgedrongen. In Richters roman manipuleerden de socialisten wel de latere verkiezingen, maar een oppositiepartij was daar nog toegestaan. De partijen die in de DDR naast de communistische SED waren toegestaan waren marionetten van de communisten.

Gelijkheid was het ideaal, en dus mocht niemand meer verdienen dan een ander. Je kon wel aangeven in welk beroep je je nuttig dacht te kunnen maken, maar de door de socialistische partij beheerste staat bepaalde in welk beroep je echt zou gaan werken en waar je dat beroep uitoefende. Met families werd geen rekening gehouden. Het huwelijk was in de socialistische maatschappij zoals geschetst door Richter louter een private aangelegenheid, voor de staat van nul en generlei waarde. Het was uiteraard veel belangrijker dat je op de juiste, dat wil zeggen door de staat bepaalde, plaats arbeid voor de gemeenschap verrichtte, dan dat rekening zou moeten worden gehouden met zoiets ‘burgerlijks’ als de liefde tussen man en vrouw. Man en vrouw konden dus naar heel verschillende delen van het land worden gestuurd om er te werken, en te wonen.

Woonruimte werd toegewezen door de staat. Spaartegoeden waren onteigend, dus niemand kon zich een veel mooier huis veroorloven dan een ander. Al werd er gefluisterd dat de socialistische partij-elite zelf wel degelijk fraaier woonde. Voedsel en huisraad waren op de bon. Vervelend genoeg bleken mensen een verschil in smaak te houden, zodat de woningen alsnog ongelijk waren ingericht. Dus ging de staat er na verloop van tijd toe over kant-en-klaar ingerichte woningen toe te wijzen, zodat elke woning er exact hetzelfde uit zag. Ook in kleding mochten mensen zich niet langer onderscheidden [in de DDR bleef dit wel geoorloofd, in Mao’s China niet; PvS]. Zelf eten klaarmaken was voortaan ook uit den boze. Met bonnen kon je terecht in collectieve kantines. De oorspronkelijke keuze uit drie soorten menu’s verdween daar al snel. Het was ‘efficiënter’ om één pot klaar te maken. Dat mensen met lange tanden zaten te eten – van een maaltijd die steeds minder vlees bevatte – maakte niet veel uit, want klant waren burgers in een socialistische maatschappij niet meer. Dat merkten ze ook in de winkels. Bedienden keken daar verstoord op wanneer een klant hen in hun eigen bezigheden kwam storen.

Om te bevorderen dat kinderen gelijke kansen kregen werden zij aan hun ouders, die vaak toch al uit elkaar waren gerukt, onttrokken en in staatsinrichtingen ondergebracht. Uiteraard werden zij daar onderwezen in de zegeningen van de nieuwe staat. Andere geluiden waren ook in de pers algauw niet meer te vernemen, hoezeer er op straat ook  werd gemord. Het nieuwe bewind had toen het aan de macht kwam beloofd dat politiek en leger zouden worden afgeschaft. Maar in luttele jaren werden de politiemacht en het aantal militairen juist meer en meer uitgebreid. Op burgers die het land uit vluchtten om zich in een kapitalistische staat te vestigen, werd geschoten. De Berlijnse Muur heeft Richter niet voorzien, maar hij voorspelde dus wel dat een communistisch bewind burgers die een leven in vrijheid verkozen liever dood schoot dan ze te laten gaan.

Richter stierf in 1906, vijftien jaar na het verschijnen van zijn dystopie. Daar waren op dat moment al een kwart miljoen exemplaren van  verkocht. De waarschuwing heeft helaas noch de vestiging van de DDR noch van andere communistische satellietstaten kunnen voorkomen. Die zijn destijds dan ook niet bij vrije verkiezingen ontstaan maar met geweld opgelegd. Toch biedt Richters boekje 130 jaar na dato nog altijd een goede waarschuwing tegen het communisme dat de menselijke vrijheid volledig ondergeschikt maakt aan een grauwe gelijkheid, en daartoe desnoods over lijken gaat.

Afbeelding van DetBe via Pixabay