Communisme in Albanië door kinderogen

Bespreking van Lea Ypi, Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis (ISBN; 9789403150017; Amsterdam, 2021) 335 blz.

 

Patrick van Schie

 

Lea Ypi is een nieuwsgierig meisje vol vragen. Dat is misschien niet zo bijzonder maar wel lastig omdat zij opgroeit in de jaren tachtig in Albanië, dat dan het meest orthodox-communistische land in Europa is. Het kapitalistische en imperialistische Westen is volgens de (communistische) Partij verwerpelijk maar de revisionistische Sovjet-Unie en haar satellietstaten zijn dat ook.

Albanië is – zoals elk communistisch land – arm. Veel in het Westen zo gewone producten zijn er onbekend. Lea Ypi vindt het doodnormaal dat mensen voor allerlei producten urenlang in de rij moeten staan, met het risico ook nog dat het product in kwestie alweer op is als je eenmaal aan de beurt bent. Zij is het niet anders gewend. En ze woont in het beste land ter wereld. Dat wordt haar immers geleerd op school, later ook bij de Jonge Pioniers.

Westerse producten zijn alleen voor mensen te koop die in dollars kunnen betalen, en hoe zouden haar ouders daar aan moeten komen? Maar op een gegeven moment weten ze een colablikje te bemachtigen. Dit is zo bijzonder dat het blikje op de tv (die het vaak niet doet) in de huiskamer belandt. Wat vonden deze Albanezen van de inhoud, vraagt de Westerse lezer zich af. De cola hadden ze niet kunnen proeven, ze kregen het blikje op het moment dat het al leeg was. Dat was al bijzonder genoeg. En gewild. Want een paar dagen later was het blikje weg en het dook korte tijd daarna bij vrienden van haar ouders op. Hetzelfde blikje, maar dat ontkenden deze vrienden die daarna geen vrienden meer waren.

Lea stelt over van alles en nog wat vragen aan haar ouders maar die zijn lang niet altijd bereid deze te beantwoorden. Een van die vragen waar haar ouders duidelijk niet op gesteld zijn is waarom er bij hen thuis niet, zoals bij de vriendinnetjes van Lea, een portret van oom Enver [Enver Hoxha was de partijleider van Albanië, in feite een Albanese Stalin; PvS] aan de muur hangt. Als haar ouders de beantwoording van de vraag niet langer kunnen ontwijken, vertellen ze Lea dat ze op zoek zijn naar een hele mooie lijst want ‘oom Enver’ is zo geliefd dat er wel een erg mooie lijst om zijn portret dient te komen. Maar als deze lijst en het portret er na verloop van tijd nog niet zijn, vraagt Lea hardop of haar ouders niet van ‘oom Enver’ houden. Haar ouders worden boos; daar mag ze nooit over praten!

Als Lea iets ouder is valt het haar op dat haar ouders vaak spreken over familieleden die studeren aan universiteiten als B., M. of S. Ze vindt het maar wat vreemd dat haar ouders niet de volledige plaatsnaam noemen en probeert tevergeefs de letters aan steden in Albanië te koppelen. En blijkbaar was internationale betrekkingen studeren heel moeilijk, terwijl economie betrekkelijk eenvoudig leek te zijn. Later kwam ze erachter dat haar ouders in codetaal spraken. Geen van de familieleden was student; in plaats daarvan zaten zij in strafkampen. De letters sloegen op de plaatsen waar die strafkampen in de buurt lagen. De studies sloegen op hun vermeende vergrijp. Internationale betrekkingen stond bijvoorbeeld voor de beschuldiging van landverraad, economie studeren voor een kleiner vergrijp zoals ‘het verbergen van goud’, dat met minder jaren werd bestraft.

Zo wordt de lezer meegevoerd in een wereld vol geheimen en codetaal. Lea’s vader lijkt wel interesse te hebben in de politiek, haar moeder niet. Maar na december 1990, als het communistische regime in Albanië ook (eindelijk) valt, blijkt haar vader weliswaar afkerig van het regime te zijn geweest maar ook een wat vage bewonderaar van socialisten terwijl haar moeder fel anti-socialistisch blijkt te zijn. Zij komt uit een familie wier fabriek door de communistische staat is gestolen (onteigend) en meent dat het socialisme in strijd is met elke menselijke waardigheid en natuur.

Haar moeder zet zich na de omwenteling in om de gestolen familie-eigendommen terug te krijgen. Dat was ook een principekwestie, schrijft Lea Ypi, die haar moeders ideeën als volgt weergeeft: ‘het enige nut van de staat was in haar ogen dat hij de afwikkeling daarvan mogelijk maakte en de contracten beschermde die nodig waren om iedereen te laten houden wat van hem was. Al het andere, alles wat daarbuiten viel, moedigde de toename aan van parasieten die geld en middelen verspilden. Dat was socialisme onder een andere naam.’

Schrijfster Lea Ypi zelf, zo blijkt in het laatste hoofdstuk, doceert tegenwoordig marxisme aan de London School of Economics. Het is voor haar moeder onbegrijpelijk. Het merkwaardige is dat Lea zich in haar in het Westen doorgebrachte wel degelijk stoorde aan haar linkse medestudenten, die dweepten met Rosa Luxemburg, Leon Trotski, Salvador Allende en (de in dit soort kringen onvermijdelijke) ‘Che’ Guevara zonder zelf ook maar ooit iets van ‘het reëel bestaande socialisme’ (zoals communistische heersers dat zelf aanduiden) te hebben meegemaakt. Als Lea hen dan vertelde over haar jeugd in een ‘socialistisch’ land, verhalen die deze Westerse dwepers met het socialisme totaal onbekend waren, deden deze vrienden dit af als provocaties. ‘”Wat jullie hadden was geen écht socialisme”, zeiden ze dan, met nauw verholen ergernis.’

Dat de schrijfster zich heeft gespecialiseerd in de leer van het marxisme heeft zich in dit boek gelukkig niet vertaald in dorre theoretische exercities. Ypi wilde aanvankelijk een boek schrijven over de overlappende ideeën over vrijheid in de liberale en de socialistische traditie. Maar zij koos er uiteindelijk voor te schrijven over gewone mensen van vlees en bloed en hun ervaringen met een systeem dat een theorie met alle beschikbare dwangmiddelen aan burgers opdrong.

 

Afbeelding: omslag