De communistische coup in Praag, februari 1948

door Patrick van Schie

 

Deze maand is het precies 75 jaar geleden dat de communisten definitief de macht grepen in Tsjechoslowakije (indertijd vormden het huidige Tsjechië en Slowakije één land). In alle landen die na de Tweede Wereldoorlog achter het IJzeren Gordijn zouden verdwijnen, vond een soortgelijk proces plaats van uitschakeling van democratisch gezinde krachten en vestiging van de alleenheerschappij van de communistische partij. In Tsjechoslowakije ging dit echter het langzaamst en daarom koesterde menigeen – zowel onder de democratisch gezinde Tsjechoslowaken als in het Westen – nog het langst de illusie dat het land een ‘gelijkschakeling’ bespaard zou blijven.

 

Wat vooraf ging

Vóór de Tweede Wereldoorlog was Tsjechoslowakije het enige land van het latere ‘oostblok’ waarin de democratie overeind was gebleven. In het najaar van 1938 en de volgende maanden ging deze democratie toch ten onder omdat Adolf Hitler eerst onder dreiging met militair geweld delen van het land opeiste en kreeg – Neville Chamberlain, premier van Groot-Brittannië, en Edouard Daladier, premier van Frankrijk, legden zich er handelend onder een appeasement-illusie bij neer – en vervolgens alsnog de rompstaat Tsjechië bezette en van Slowakije een vazalstaat maakte.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog trokken Amerikaanse troepen het meest westelijke deel van het land binnen terwijl in het overgrote deel van het land het Rode Leger de Duitsers verdreef. De Amerikanen trokken hun troepen vrij gauw terug uit Tsjechoslowakije, de Sovjet-Unie treuzelde daarmee. Niettemin leek de vooroorlogse democratie in Tsjechoslowakije te worden hersteld. De niet-communist Benes, voor de oorlog al president, keerde terug op zijn post. De eerste parlementsverkiezingen in mei 1946 verliepen vrij, hoewel het Rode Leger zich dus tegen de afspraken in op dat moment nog niet volledig had teruggetrokken. De communistische partij werd de grootste – uniek zolang verkiezingen vrij verliepen in wat algauw het ‘oostblok’ zou gaan vormen – hetgeen deels te verklaren is uit het feit dat veel Tsjechoslowaken zich in 1938 (het akkoord van München) door de Westerse mogendheden verraden voelden [niet dat de Sovjet-Unie het land toen trouwens tegen Hitler te hulp schoot] en deels uit het succesvol inspelen door de communisten op de wijdverbreide anti-Duitse gevoelens. Tegen de Duitstalige bevolking (in de westelijke randen van het land) werd na de bevrijding buitensporig geweld gepleegd, ongeacht of deze burgers zich al dan niet aan heulen met het Duitse nationaal-socialistische regime schuldig hadden gemaakt. De groep Duitstaligen werd gedwongen herkenbaar met een gele armband over straat te gaan. De meesten van hen werden in deze periode uit het land gedreven.

In het land als geheel haalde de communistische partij bij de parlementsverkiezingen op 26 mei 1946 ongeveer 38% van de stemmen binnen. In Slowakije was dat minder, overigens nog altijd 31%. Zij moesten in dit deel van het land de Democratische Partij (een samenwerkingsverband van niet-communisten) voor zich laten. De Democratische Partij haalde in Slowakije namelijk 62% van de stemmen.

In Praag werd een regering gevormd onder leiding van de communist Klement Gottwald. Van de 23 ministersposten bezetten de communisten er 9, waaronder (naast het premierschap) dat van Binnenlandse Zaken – waar de politie onder ressorteerde –, Onderwijs – belangrijk voor de beïnvloeding van de jeugd – en Voorlichting – reeds een omineus departement. Slowakije kreeg een autonoom bestuur, waarin de Democraten de meerderheid van de posten kregen maar dit bestuur werd desalniettemin door een communist geleid: Gustáv Husák (later vele jaren president van communistisch Tsjechoslowakije).

 

Verontrustende signalen

Ondanks de grote invloed van de communisten op de regering scheen het aanvankelijk niet onmogelijk dat Tsjechoslowakije een democratie kon blijven. Het land was niet (zoals Zuid-Oost-Europa) door een Westerse grote mogendheid aan de Sovjet-invloedssfeer ‘toegekend’, het kon bogen op een democratische traditie en de eerste verkiezingen na de Tweede Wereldoorlog waren als gezegd betrekkelijk vrij verlopen.

Toch bleek al snel na die verkiezingen dat de communisten een zwaar stempel op het sociaal-economische beleid drukten. De nieuwe regering begon onmiddellijk met gedwongen landonteigeningen en twee maanden later vonden grootschalige nationalisaties van andere bedrijven plaats. Die werden ook wel in sommige West-Europese democratieën doorgevoerd, zoals in Groot-Brittannië onder een Labour-regering, maar in Tsjechoslowakije ging men veel verder. In mei 1947 eisten de Tsjechoslowaakse communisten bovendien een bijzondere miljonairsbelasting als vorm van onteigening

Een serieus teken dat de Tsjechoslowaakse regering niet meer onafhankelijk kon handelen, was te zien in juli 1947. De Verenigde Staten hadden het Marshallplan gepresenteerd, een grootschalig hulpprogramma om het door de oorlog verwoeste Europa weer op de been te helpen. Het werd ook aan de landen van Midden- en Oost-Europa aangeboden, maar de Sovjet-Unie verbood het haar nieuwe satellietstaten erop in te gaan. Tsjechoslowakije toonde wel belangstelling; een unaniem besluit van haar regering. Maar na enkele dagen moesten de Tsjechoslowaakse leiders toch in Moskou op het matje komen. Daar werden ze op 10 juli gedwongen de Marshallhulp alsnog af te slaan.

De interne uitholling van de democratie begon in het najaar van 1947. Eerst kregen enkele niet-communistische ministers bombrieven. Vervolgens begonnen de communisten een lastercampagne tegen de Democratische Partij in Slowakije. Onder het mom van allerlei valse beschuldigingen werden rond de 500 leden van die partij gearresteerd, tot en met de vice-premier van Slowakije Ursing (die tot kort daarvoor tevens voorzitter van de Democratische Partij was geweest) en minister van Justitie Drtina.

Lange tijd kregen de communisten hulp van een deel van de sociaal-democratische partij, onder leiding van Fierlinger. Dat in die partij groeiende onrust ontstond over de communistische machinaties bleek op een partijcongres van de sociaal-democraten in november 1947. Niet Fierlinger maar Lauman werd tot leider gekozen, met 62% van de leden achter zich. Lauman maakte duidelijk dat hij niets moest hebben van een te nauwe samenwerking met de communisten en hij verklaarde zich openlijk ‘tegen iedere vorm van dictatuur’.

Dat de communisten ook in Tsjechoslowakije op alleenheerschappij uit waren had was van hun zijde ook al aangekondigd. De communistische partijleider Gottwald had namelijk reeds in december 1929 in alle openlijkheid verklaard Moskou als zijn ‘hoofdkwartier’ te beschouwen. ‘Wij gaan naar Moskou om van de Russische bolsjewieken te horen hoe we u het beste de nek om kunnen  draaien. En zoals u weet zijn de Russische bolsjewieken zeer bekwaam op dit gebied.’

 

De communistische coup in februari

Bij het aantreden van de nationale regering in mei 1946 was al bepaald dat er twee jaar later nieuwe verkiezingen zouden plaatsvinden. De communisten hadden zichzelf tot doel gesteld de volgende keer echt minstens 51% van de stemmen te halen, maar hun partij verloor aan populariteit. Het was dus zaak vóór de verkiezingen van mei 1948 te handelen.

De communistische minister van Binnenlandse Zaken Nosek ontsloeg in februari 1948 een flink aantal niet-communistische politiecommissarissen om ze door partijgenoten te vervangen. De niet-communistische meerderheid in het kabinet floot hem op 13 februari terug en eiste dat hij de ontslagen commissarissen in hun positie herstelde. In plaats van dit te doen dook Nosek onder; hij meldde zich ‘ziek’. Twaalf niet-communistische ministers – een kleine meerderheid dus van het kabinet – dienden op 20 februari hun ontslag in. Zij hoopten dat een kabinetscrisis tot nieuwe verkiezingen  zou leiden, waarin de invloed van de communistische partij zou worden teruggedrongen.

Maar dat was te traditioneel democratisch gedacht. De communisten waren niet van plan het spel volgens democratische procedures te spelen. De communistische partij riep de noodtoestand uit; hoewel zij daar in het geheel niet toe bevoegd was. Nosek, de inmiddels weer opgedoken communistische minister van Binnenlandse Zaken, kondigde een uitreisverbod af. De communistische minister van Voorlichting voorkwam dat zijn niet-communistische collega’s zich voor de radio konden laten horen. Intussen werden communistische arbeiders gemobiliseerd om het land met stakingen plat te leggen. Tevoren waren in tal van plaatsen partijgetrouwe arbeidersmilities van wapens voorzien die vanuit de Sovjet-Unie waren ingevoerd. Onder zware druk boog president Benes op 25 februari het hoofd en benoemde een overwegend communistische regering.

Deze nieuwe regering verordonneerde dezelfde dag dat voortaan op alle scholen in het land een groot portret van Stalin zou hangen. Twee dagen later werden tal van hoogleraren aan de Praagse Karelsuniversiteit ontslagen. De dag ervoor, op 26 februari, schreef de communistische partijkrant, de Rudé právo: ‘Het volk ruimt saboteurs, verraders en onbetrouwbare elementen op.’ Onmiddellijk volgden invallen in de partijkantoren van de concurrentie en werden honderden niet-communistische politici in schijnprocessen veroordeeld: 10 van hen tot de doodstraf, 48 tot levenslang, en 581 tot andere lange gevangenisstraffen.

Honderdduizenden niet-communisten werden bovendien in een paar weken tijd gezuiverd: zij verloren hun baan. Op 29 februari kondigde minister-president Gottwald de ‘herverdeling’ aan van alle grondbezittingen van meer dan 50 hectare. Diezelfde dag werd de voormalige Slowaakse minister van Justitie, Drtina, zwaargewond in zijn woning aangetroffen; hij zou volgens de communistische autoriteiten een ‘poging tot zelfmoord’ hebben gepleegd. Vervolgens werd op 10 maart minister van Buitenlandse Zaken Jan Masaryk – zoon van de befaamde president Tomas Masaryk van na de Eerste Wereldoorlog en zelf een partijloos man die ondanks alles als minister was aangebleven – dood onder het raam van zijn ministerie aangetroffen. Zelfmoord, volgens het regime; maar het vermoeden rees meteen dat hij uit een 2 verdiepingen hoger gelegen raam was geduwd.

 

De gevolgen

De gelijkschakeling was nu ook in Tsjechoslowakije ingezet en de communisten lieten er verder geen gras over groeien. De andere partijen werden binnen een mum van tijd verboden of gedwongen toe te treden tot het volledig door de communisten beheerste ‘Nationaal Front’; de sociaal-democraten, waar fellow traveller Fierlinger in februari meteen de drie maanden eerder democratisch gekozen partijleider Lauman opzij schoof, gingen nu zogenaamd enthousiast (de linkervleugel was ook echt enthousiast) samen met hun socialistische ‘broeders’.

Nog voor de nieuwe verkiezingen in mei 1948 werd een nieuwe Grondwet gepresenteerd, ingeleid door de volgende tekst: ‘De Tsjechische en Slowaakse volken verklaren dat zij vastbesloten zijn van hun bevrijde staat een volksdemocratie [de naam die communisten steevast voor hun dictatuur gebruikten; PvS] te maken, die de weg naar het socialisme zal openen.’ Aan de verkiezingen later die maand mocht alleen het (communistische) ‘Nationaal Front’ deelnemen, dat in Tsjechië ruim 90% van de stemmen behaalde en in Slowakije bijna 86%. De rest van de opgekomen kiezers had het toch gewaagd blanco te stemmen of het stembiljet ongeldig te maken.

In economisch opzicht werd Tsjechoslowakije een strakker communistisch beleid gevoerd dan in de buurlanden Polen en Hongarije. In 1953 werden in één klap alle spaartegoeden geroofd; ‘vergemeenschappelijkt’ in het jargon van de heersers. In het midden van de jaren vijftig werkte 90% van de beroepsbevolking in een door de staat gecontroleerd bedrijf. Ook de meeste kleinere bedrijven waren namelijk inmiddels genaast.

Alleen al in de eerste 6 jaar van de communistische heerschappij verdwenen 200.000 Tsjechoslowaken achter de tralies of in een van de 422 kampen die het land zou gaan tellen; dit op een bevolking van 12,6 miljoen. Dit waren niet alleen ‘burgerlijke’ inwoners (niet dat dit minder erg zou zijn, maar formeel zagen de communisten alleen hen als tegenstanders). Van degenen die op beschuldiging van ‘misdaden tegenover de staat’ werden veroordeeld was 39,1% arbeider. Het overgrote deel van de rest werd geclassificeerd als ‘lager kantoorpersoneel’ of als boer. Tot aan het einde van de communistische heerschappij in 1989 zouden ongeveer 265.000 mensen op politieke gronden worden veroordeeld (in de latere jaren nam de omvang, níet de ernst, van de repressie af ten opzichte van de beginjaren). Ongeveer 4.500 mensen stierven in een cel of in een kamp.

In de eerste zes maanden na de coup wisten rond de 12.000 Tsjechoslowaken hun land te ontvluchten. In de hele periode tot aan het einde van het communistisch regime zouden echter ook minstens 276 mensen bij een poging om over de grens naar West-Duitsland te vluchten om het leven komen.

Het enige lichtpuntje van de coup was er voor het Westen, dat definitief wakker werd geschud. Oók de meeste sociaal-democratische partijen in West-Europa lieten heftige protesten horen tegen de vestiging van weer een nieuwe communistische dictatuur. In veel West-Europese landen verloren de communistische partijen snel aan populariteit. Voorts groeide een breed besef dat het Westen zich tegen het oprukkende communisme diende te beschermen. Ruim een jaar na de Praagse coup werd de Navo opgericht, een Westers bondgenootschap dat zich politiek en militair tegen het oprukkende Sovjet-Communisme wenste te verzetten.

 

 

Interessante links:

https://archive.org/details/gov.archives.arc.1538222

Milada Horáková door de communisten vermoord

Afbeelding: public domain CC0